Mevrouw heeft voor de zoveelste keer de bokkepruik op; ze is erg humeurig en sluit steeds meer van haar privédingen weg. Jammer dat moeder niet elke Van Daan-verdwijning met een Frank-verdwijning beantwoordt.
Sommige mensen schijnen het een bijzonder genoegen te vinden, niet alleen hun eigen, maar ook nog de kinderen van hun kennissen op te voeden. De Van Daans behoren tot die mensen. Aan Margot is niets op te voeden, die is van nature de goed-, lief- en knapheid zelve, maar ik draag haar deel aan ondeugendheid ruimschoots mee. Meer dan één keer vliegen aan tafel de vermanende woorden en brutale antwoorden heen en weer. Vader en moeder verdedigen me altijd vurig, zonder hen zou ik de strijd niet steeds weer zo zonder blikken of blozen kunnen opnemen. Hoewel ze me steeds weer voorhouden dat ik minder moet praten, me met niets bemoeien moet en bescheidener moet zijn, faal ik meer dan ik slaag. En was vader niet altijd weer zo geduldig, had ik de hoop om ook nog eens te voldoen aan de ouderlijke eisen, die toch heus niet zo hoog zijn, al lang opgegeven.
Als ik van een groente, die ik helemaal niet lust, weinig neem en in plaats daarvan aardappels eet, kunnen Van Daan en vooral mevrouw over die verwendheid niet heen.
‘Neem nog wat groente, Anne, kom’, volgt dan al gauw.
‘Neen, dank u wel, mevrouw’, antwoord ik, ‘ik heb genoeg aan aardappels’. ‘Groente is erg gezond, dat zegt je moeder zelf, neem nog wat’, dringt zij dan aan, totdat vader er tussen komt en mijn weigering bevestigt.
Dan vaart mevrouw uit: ‘Dan had u eens bij ons thuis moeten zijn, daar werden de kinderen tenminste opgevoed, dit is geen opvoeding, Anne is verschrikkelijk verwend, ik zou dat nooit toestaan, als Anne mijn dochter was ...’
Daarmee begint en eindigt altijd de hele woordenstroom: ‘als Anne mijn dochter was’. Nu, gelukkig ben ik dat niet.
Maar om op ons opvoedingsthema terug te komen. Gisteren viel na mevrouws