Mijn kennissen - vrienden heb ik nooit gehad - kwamen er niet licht toe mij om een dienstbetoon te vragen; maar deden zij 't, dan weigerde ik zelden. Goedhartigheid was dit niet; daarvoor bleven ze mij te onverschillig; vermoedelijk dreef me de ijdelheid, die zich gestreeld voelde door het ongewone verzoek.