Niet lang nadat Kaspar in de jaren zestig Birgit in Oost-Berlijn ontmoet, vraagt hij haar ten huwelijk. Ze stemt toe onder één voorwaarde: hij helpt haar te vluchten uit de DDR. De vlucht slaagt. Als Birgit overlijdt is Kaspar zeventig jaar en boekhandelaar in Berlijn. Lezend in de dagboeken van zijn overleden vrouw ontdekt hij dat ze al die jaren iets voor hem verzweeg: bij de vlucht liet ze haar dochtertje Svenja achter, met wie ze nooit meer contact heeft opgenomen.
Kaspar besluit Svenja op te zoeken. Hun kennismaking in een kleine dorpsgemeenschap in Oost-Duitsland verloopt moeizaam,
het verschil tussen de rechts-radicale familie van Svenja en de liberale Kaspar kan haast niet groter. Alleen met Svenja’s dochter Sigrun — zijn kleindochter — bouwt Kaspar een aarzelende relatie op. Hij gaat ver in zijn pogingen begrip op te brengen voor de familie, om een betrokken grootvader te zijn. Misschien te ver.