Siet Tammens (1914), dochter van een Groningse herenboer, heeft van jongs af aan een een grote mate van onafhankelijkheid en een sterk rechtvaardigheidsgevoel. Als tijdens de Duitse bezetting de jodenvervolging begint, gaat ze hulp bieden. Ze wordt, als een van de weinige vrouwen, een kopstuk in het georganiseerde Groningse verzet. Begin 1944 moet Siet onderduiken. In juni wordt ze, na verraad, toch gearresteerd. Ze wordt ter dood veroordeeld, maar door de paniek in september 1944, als de bevrijding even dichtbij lijkt, wordt het vonnis niet voltrokken. Het einde van de oorlog beleeft ze ergens in Noord Duitsland, lopend onderweg naar huis. Weer in Groningen raakt Siet Tammens bijzonder teleurgesteld over de terugkeer van de oude verzuilde structuren, terwijl er in het verzet juist zo eendrachtig was samengewerkt. In 1946 emigreert ze daarom naar Curaçao. Na achttien jaar keert ze terug naar Nederland. De oorlog blijft voor haar een beladen onderwerp, waar ze liever over zwijgt. Uiteindelijk besluit ze toch haar verhaal te vertellen, omdat het misschien iets kan bijdragen aan de strijd tegen onrecht en discriminatie.